Op deze pagina lees je over afstand en adoptie vanaf de jaren 50 tot en met het heden.

Ongehuwde zwangerschap in de jaren 50 

In de jaren vijftig werd van vrouwen verwacht dat zij hun seksuele relaties en zwangerschappen binnen het huwelijk hielden. Het beeld van de "goede" vrouw was sterk verbonden met haar rol als echtgenote en moeder. Seksualiteit buiten het huwelijk werd in veel kringen als immoreel gezien en een ongehuwde zwangerschap werd vaak als een smet voor de familie beschouwd. Vrouwen die ongehuwd zwanger werden, kregen vaak te maken met veroordeling, schaamte en werden sociaal uitgesloten. 

Kwetsbare positie  

Ook in andere opzichten bevonden ongehuwde zwangere vrouwen zich vaak in een kwetsbare positie. Zo bestonden er geen wetten die de rechten van ongehuwde moeders beschermden als het ging om financiële steun. Vrouwen die ongewenst zwanger waren, hadden voorts weinig legale opties om de zwangerschap te beëindigen. Abortus was verboden en werd vaak in illegale omstandigheden uitgevoerd, wat de gezondheid van de vrouw in gevaar bracht. 

Beperkte keuzemogelijkheden en gevolgen 

Een ongehuwd zwangere vrouw had dus vaak weinig keuzemogelijkheden. Ze werd vaak gedwongen haar zwangerschap geheim te houden of snel een oplossing te vinden, bijvoorbeeld door te trouwen met de vader van het kind of het kind ter adoptie af te staan. Veel vrouwen moesten hun situatie op een manier aanpakken die niet goed voor hen was, wat vaak leidde tot gevoelens van eenzaamheid, schaamte en zelfs depressie. 

Aanvankelijk was de gedachte dat de moeder zelf voor het kind zorg moest dragen. De verantwoordelijkheid voor het kind werd gezien als een manier om de vrouw te laten boeten voor het overtreden van de regels rond huwelijk en seksualiteit. Later dacht men dat kinderen van deze moeders beter in pleeggezinnen konden worden ondergebracht, omdat haar persoonlijkheid als een gevaar werd gezien voor de gezonde ontwikkeling van het kind. Het verbreken van de band tussen moeder en kind werd gezien als belangrijk, zodat het kind zich goed kon hechten aan de adoptieouders. Verder zou de moeder op deze manier haar zwangerschap zo snel mogelijk kunnen vergeten en een nieuwe start kunnen maken. 

Adoptiewet van '56 

Kinderen die werden afgestaan, verbleven in kindertehuizen of werden in pleeggezinnen ondergebracht. Vanaf 1 november 1956, toen de Adoptiewet in werking trad, konden kinderen ook worden geadopteerd. Tijdens de vergaderingen over de nieuwe Adoptiewet werd vaak gezegd dat de wet vooral goed zou zijn voor pleegouders en adoptieouders. Vrouwelijke juristen en maatschappelijk werkers gaven echter aan dat adoptie vooral een praktische oplossing was voor een ingewikkeld juridisch en emotioneel probleem. Ze waarschuwden dat de wet geen rekening zou houden met de gevoelens van de biologische moeder. De critici maakten zich ook zorgen over de kinderen die voor adoptie werden afgestaan. Ze stelden dat, hoe slecht de thuissituatie ook zou zijn, de band met de biologische ouders altijd blijft bestaan. Ondanks deze kritiek zorgde de wet ervoor dat de natuurlijke band tussen moeder en kind werd verbroken, en er een wettelijke band ontstond tussen het kind en de adoptieouders. Dit nam de angst van pleegouders weg dat een kind weer bij de biologische ouders zou worden geplaatst. 

Veranderende opvattingen in de jaren ‘70 

De manier waarop ongehuwd moederschap en ongehuwde moeders werden beoordeeld, was dus sterk gebaseerd op normen en vaak negatief. Dit veranderde in de tweede helft van de jaren '70. Er kwam meer openheid over onderwerpen als seksualiteit en zwangerschap. Opvattingen over ongehuwd moederschap veranderden, de pil werd ingevoerd, abortus werd mogelijk en er kwamen betere regelingen voor alleenstaande ouders. Ook ontstond het idee van 'open adoptie', waarbij de band tussen het kind, de moeder en de adoptieouders niet werd verbroken, maar juist actief behouden. 

Meer aandacht voor afstand ter adoptie 

Eind jaren '80, begin jaren '90 kwamen de eerste afstandsmoeders met hun verhaal naar buiten. Zij vertelden over de sociale en emotionele gevolgen van het afstaan van hun kind. Ook wilden ze veelal weten hoe het met hun afgestane kind ging. Deze moeders richtten de Stichting Afstandsmoeders (nu: Stichting De Nederlandse Afstandsmoeders) op, die opkomt voor de belangen van de moeders.  

Fiom ontwikkelde hulp om zoekacties te begeleiden van afstandsmoeders naar hun kinderen en andersom. Door tv-programma’s als Spoorloos kwam er meer bekendheid over afstand, adoptie en zoeken naar familie. Ook groeide het inzicht dat alle partijen - afstandsouders, geadopteerden en adoptieouders - onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Fiom bracht ze met elkaar in contact via gespreksgroepen en thema-avonden. 

Onderzoek 

Ondanks de aandacht die er in periodes is geweest voor afstand en adoptie in Nederland bleef het voor het grote publiek een betrekkelijk onbekend fenomeen. Daar komt verandering in, mede door de druk van belangengroepen voor afstandsmoeders én binnenlands geadopteerden. Dit leidde in 2016 tot een verkennend onderzoek naar afstand en adoptie door de Radboud Universiteit, dat resulteerde in het rapport genaamd ‘Beklemd in de scharnieren van de tijd’.  De onderzoekscommissie pleitte voor een diepgaande vervolgstudie, waarin een grotere groep afstandsouders aan het woord kon komen. Zo zou er een helderder beeld worden geschetst van wat veel geïnterviewde vrouwen als het zwartste hoofdstuk in hun leven beschouwen.  

Landelijke Afstand ter Adoptie Registratie 

Vanaf 2016 houdt Fiom geanonimiseerde gegevens bij van vrouwen in Nederland die overwegen hun kind af te staan ter adoptie. Het resultaat staat beschreven in de Landelijke Afstand ter Adoptie Registratie, kortweg de LATAR. Hierin presenteert Fiom de resultaten van onderzoek naar de omstandigheden en motieven van vrouwen die overwogen of besloten hebben om hun kind af te staan ter adoptie.  

Onderzoek binnenlandse afstand ter adoptie 

In 2019 besloot minister Dekker tot een uitgebreid onderzoek naar binnenlandse afstand en adoptie. Dit onderzoek werd uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut. Om verhalen van afstandsouders, geadopteerden, adoptieouders en hulpverleners te verzamelen, werd een aanmeldpunt opgericht. Dit aanmeldpunt viel onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie en Veiligheid en werd uitgevoerd door medewerkers van het ministerie en Fiom. Tijdens de uitvoering van het aanmeldpunt kwamen er verschillende uitdagingen naar voren. In november 2021 werd het aanmeldpunt stopgezet, zoals beschreven in het rapport Commissie Finkenauer. Het Verwey-Jonker Instituut heeft het resultaat van haar archiefonderzoek in de vorm van working papers gepubliceerd.  

In 2022 heeft de minister voor Rechtsbescherming Commissie De Winter ingesteld en de opdracht gegeven om onderzoek te doen naar het systeem van binnenlandse afstand en adoptie in de periode 1956-1984. Op basis van de uitkomsten van de drie deelonderzoeken die de commissie leidt, zal ze een eindrapport schrijven en aan de minister aanbieden. De verwachting is dat de uitkomsten van het onderzoek begin 2025 worden gepresenteerd. 

Weloverwogen kiezen bij onbedoelde zwangerschap 

Het idee dat ongehuwde moeders minder geschikt zouden zijn om voor hun kinderen te zorgen, is vandaag de dag in grote mate afgenomen. Er wordt nu meer gekeken naar de individuele situatie van de moeder en het kind, in plaats van rigide maatschappelijke normen. Er zijn meer mogelijkheden voor biologische moeders om keuzes te maken die passen bij hun situatie. Daarbij is er ook meer aandacht voor de rol van de biologische vader, het omgaan met verlies, identiteitsontwikkeling en de integratie van afstand en adoptie in het dagelijks leven.  

Bij de totstandkoming van deze tekst is mede geput uit het rapport ‘Beklemd in de scharnieren van de tijd’.